vrijdag, 16. december 2005 - 21:20

'24-uurseconomie wint alleen terrein in het privéleven'

Tilburg

De 24-uurseconomie is anders uitgepakt dan zo'n tien jaar geleden werd gedacht of gevreesd. Niet betaalde arbeid maar juist het onbetaalde werk, voor het eigen huishouden, wordt nu vaker in de avonden en het weekend verricht. En het zijn niet de arbeidsroosters die 's avonds en in het weekend de grootste sta-in-de-weg zijn voor deelname aan het sociale leven en de georganiseerde vrijetijdsbesteding, maar de tussen man en vrouw gedeelde zorgtaken. Dat is een van de conclusies uit de studie 'Alles had zijn tijd', een onderzoek naar de registratie en beleving van de tijdsorde, die verschijnt bij gelegenheid van het afscheid van prof. dr. Wim Knulst van de Universiteit van Tilburg.

Het onderzoek naar verschuivende tijdsordes is betrekkelijk nieuw. Dergelijk onderzoek is van belang met het oog op de sociale cohesie: in een 'doorgeschoten' 24-uurseconomie zouden velen (door onderling afwijkende roosters) langs elkaar heen leven. Het sociale leven zou er ernstig door worden belemmerd.

Zo ver is het nog niet gekomen, blijkt uit het vandaag verschenen onderzoek van Wim Knulst. Wel constateert hij dat de tijdstippen waarop Nederlanders hun inkopen doen, uitgaan of tv kijken, meer gespreid plaatsvinden over etmaal en week. Zijn studie is vrijwel geheel gebaseerd op een nieuwe analyse van het Nederlandse tijdbudgetonderzoek uit de periode 1975-2000, en toegespitst op de bevolking tussen 16 en 64 jaar.

Er is sprake van een ontwikkeling in lijn met een 24-uurseconomie als de aanvankelijke concentratie van een activiteit in een bepaald deel van de week (de kerntijd) duidelijk afneemt. Bij arbeid heeft zich dit nauwelijks voorgedaan. Van alle arbeidsuren in een oktoberweek werd in 1975 19 procent buiten kantooruren verricht, tegen 21 procent in 2000.

Arbeid bleef vooral door de groei van deeltijdbanen relatief sterk geconcentreerd op de werkdagen tussen 8.00 en 18.00 uur. Deeltijders zijn overwegend vrouwen en juist zij werken hoofdzakelijk op twee of drie werkdagen, dus binnen de kerntijd voor arbeid. Een verrassend resultaat is dat het publiek dat 's nachts of onder kantoortijd voor privé-doeleinden gretig van de elektronische 24-uursdiensten gebruik maakt, maar weinig consumenten van het koopkrachtige type met tijdgebrek telt.

Tot de gebruikers horen juist veel niet-actieven, die zoals steeds al, geïnteresseerd zijn in tijdverdrijf op vele momenten. Het jongere deel van de bevolking loopt het meeste uit de pas van de oorspronkelijke tijdsorde, vooral in het weekend. Jongeren vormen zo op een breed front van werkzaamheden en vrijetijdsbesteding de voorhoede van een verder langzaam oprukkende 24-uurseconomie.

Uit het onderzoek blijkt dat vooral mannen tussen 26 en 35 jaar voorstander van een 24-uurs-economie zijn. Iets meer dan de helft van de mensen ondervindt op één of meer dagen een opgejaagd gevoel, een kwart van hen voelt zich zelfs op drie of meer dagen opgejaagd. Dit heeft echter niet zo zeer te maken met een buitengewone belasting op de bewuste dagen, maar wel met een stressgevoeligheid die zich tevoren al voordeed.

Extra lange werkuren of een hoog werktempo leiden ook tot klachten, maar voornamelijk bij personen die tevoren al matig gestresst waren. Personen die vooraf geen last van stress bleken te hebben, raken niet van slag door een werkweek met extra belasting.

Prof.dr. Wim Knulst (1945) studeerde sociologie aan de Universiteit Leiden. In 1989 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift Van vaudeville tot video, een onderzoek naar veranderingen in het uitgaan en het lezen sinds de opkomst van de televisie.

Knulst was vanaf het begin (1974) verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau en heeft in de tussen 1974 en 1996 verschenen Sociale en Culturele Rapporten de 'kroniek' over cultuur, media en vrije tijd verzorgd. Ook was hij verantwoordelijk voor het tijdbudgetonderzoek van het SCP.

Eind 1995 werd Knulst benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht (leerstoel kunsteducatie en cultuurparticipatie). In september 1997 volgde zijn benoeming aan de Universiteit van Tilburg tot hoogleraar Vrijetijdwetenschappen, in het bijzonder de sociaal-culturele en de sociaal-economische aspecten van de vrije tijd.
Categorie:
Tag(s):