donderdag, 3. augustus 2006 - 18:00

Streektaal minder populair; Limburgs blijft stabiel

In Nederland wordt steeds minder vaak een dialect of streektaal gesproken. Dit blijkt uit onderzoek van Geert Driessen, onderzoeker bij het aan de Radboud Universiteit Nijmegen verbonden onderzoeksbureau ITS. Tussen 1995 en 2003 zijn Nederlandse ouders onderling eenderde minder dialect of streektaal gaan spreken. Kinderen spreken bovendien nog aanzienlijk minder vaak een streektaal of dialect.

In 1995 sprak nog 27% van de Nederlandse ouders, onderling een streektaal of dialect; in 2003 was dit gebruik met een derde geslonken tot 18%. Het blijkt, dat het Limburgs het meest gesproken wordt door ouders, gevolgd door het Fries, Zeeuws, Nedersaksisch en Brabants. Er bestaat een duidelijke tendens tot de afname van het gebruik van nagenoeg alle streektalen en dialecten. Het meest opvallend is de positie van het Fries. In 1995 werd nog door 60% van de Friese ouders Fries gesproken; in 2003 was dat gedaald tot 41%. Het gebruik van het Limburgs bleef door de jaren heen daarentegen redelijk stabiel. In 1995 ging het om 63% en in 2003 sprak nog 57% van de Limburgse ouders Limburgs.

Over het algemeen spreken de kinderen aanzienlijk minder vaak een streektaal of dialect dan hun ouders. Vooral in het Nedersaksische en Brabantse taalgebied zijn er forse verschillen. Terwijl in 2003 in het Nedersaksisch gebied nog 28% van de ouders deze streektaal sprak, deed slechts 4% van hun kinderen dat. Voor het Brabants gold 12 versus 3%. In Limburg en Friesland zijn de verschillen tussen ouders en kinderen echter veel minder geprononceerd.
Provincie:
Tag(s):