maandag, 7. april 2008 - 14:38

Achtergrond informatie: Grauwe Gans in de Deelen

De broedpopulatie in de Deelen is al een aantal jaren min of meer stabiel en bedraagt tussen de 250 en 350 paar. Naast de broedpopulatie is er een populatie niet-broedende vogels die naar schatting uit 1500 vogels bestaat. De hele populatie zorgde de afgelopen jaren bij het Faunafonds voor een landbouwschade van circa € 30.000,- per jaar. Bijkomend groot ‘voordeel’ van het plaatsen van een raster is dat hierdoor de ganzenfamilies geen schade meer kunnen aanrichten op het aangrenzende agrarische land. De aangerichte schade wordt hierdoor dus direct geringer van omvang.

De Deelen is een Natura 2000 gebied. Dit betekent dat er terdege rekening moet worden gehouden met de gevolgen van het plaatsen van een raster op de overige fauna in het gebied.
De verwachting is dat andere broedvogels en jonge dieren geen hinder zullen ondervinden van het tijdelijke raster. Tijdens de periode waarin het raster aanwezig is worden de reacties van de grauwe ganzen met jongen en andere vogels en zoogdieren op het raster in beeld gebracht.

Eén van de weinige ingrepen die effect lijkt te hebben op de populatieomvang is het ingrijpen in het opgroeigebied van jonge ganzen. Door een slechtere graskwaliteit of een geringere oppervlakte goed gras worden de overlevingskansen van kuikens sterk nadelig beïnvloed. Het lijkt erop dat ingrijpen in het opgroeigebied zeer succesvol kan zijn, maar praktijkvoorbeelden liggen er niet.
Het enige voorbeeld is onderzoek in de Ooijpolder nabij Nijmegen waar kwaliteit van het voedsel een grote invloed lijkt te hebben op overleving en later broedsucces van jonge ganzen. Hier is echter niet actief ingegrepen, maar er is geleidelijk een ander type landschap ontstaan doordat boerenland werd omgezet in natuurgebied. Hierdoor is het niet helemaal duidelijk in hoeverre actief ingrijpen echt effectief is.

Het zeer hoogwaardige en eiwitrijke gras op het boerenland is minder natuurlijk dan de vegetatie in de Deelen. Bovendien komen ook in het natuurgebied de Deelen de nodige graslanden, grasstroken en grazige vegetaties voor waar de jonge ganzen volop van kunnen profiteren. De verwachting is wel dat tengevolge van het raster het aantal vliegvlugge grauwe ganzen af zou kunnen nemen omdat er minder eiwitrijk gras beschikbaar is.
De praktijk zal dit echter nog maar moeten uitwijzen. Ook nu al verdwijnen er elk jaar honderden jonge grauwe ganzen op wat voor manier dan ook. Dit aantal zal door de plaatsing van het raster ongetwijfeld hoger worden en meer op een natuurlijk niveau komen te liggen.

De jonge grauwe ganzen zullen zeker niet de hongerdood sterven. Onder natuurlijke omstandigheden worden lang niet alle jongen vliegvlug door een scala aan oorzaken zoals predatie, ziektes, wormen, weersomstandigheden enz. De verwachting en de indruk is dat de jongen in geval van het geplaatste raster onder meer natuurlijke omstandigheden opgroeien. Naar alle waarschijnlijkheid zal van vondsten van veel dode jongen zoals dat nu al door enkele sceptici is gemeld geen sprake zijn. Vergelijking met andere gebieden waar om andere redenen kuikens verhongeren leert dat hiervan in het veld slechts bij hoge uitzondering een jong werd gevonden. En ook in 2007 toen er van de ca. 950 geboren jongen in de Deelen 400 doodgingen (ca. 550 vliegvlug) is er slechts een enkeling daadwerkelijk dood gevonden.

Het schudden en of rapen van eieren is een methode die in meerdere gebieden wordt toegepast. Onderzoek geeft aan dat een niet onaanzienlijk aantal eieren toch uitkomt. Ook blijkt dat het rapen of schudden van eieren maar een beperkt effect heeft op de aantallen. In moeilijk toegankelijke gebieden zoals de Deelen worden nooit alle nesten gevonden. De jongen die dan wel uitkomen worden veel vitaler door het ontbreken van concurrerende soortgenoten binnen hetzelfde opgroeigebied. Bovendien is in een dergelijk gebied het zoeken erg arbeidsintensief en werkt verstorend op andere (beschermde) moerasvogels. Eieren schudden of rapen kan bijdragen aan een afname van de populatie in kleine overzichtelijke gebieden indien de zoekacties voor 100% kans van slagen hebben en jaarlijks met dezelfde intensiteit worden herhaald. Dit vindt in een zestal kleine gebieden rondom de Deelen jaarlijks plaats.

Om in te kunnen schatten of de voorgestelde maatregelen het effect hebben dat er van verwacht wordt, is in 2006 gekeken naar waar de ganzenfamilies met kleine jongen foerageren. In 2007 zijn deze tellingen op een grotere schaal herhaald en bovendien is er door SOVON naar de overleving van de jongen gekeken. Hiermee is de zogenaamde nulsituatie vastgelegd. Wanneer dit niet gebeurd zou zijn zou het zeer moeilijk zo niet onmogelijk zijn geweest om de effecten van de genomen maatregelen te kunnen evalueren. Met name het inzicht in de overleving van jongen in de huidige situatie is essentieel. In de huidige situatie is de overleving van jongen naar alle waarschijnlijkheid onnatuurlijk hoog, zoals in veel gebieden in Nederland. De plaatsing van het raster zal de families terugwerpen op natuurlijke vegetaties en daarmee zal de jongenoverleving een meer natuurlijk niveau bereiken.

In 2006 zijn 38 vogels met halsbanden geringd. In 2007 werden 18 vogels voorzien van halsbanden. Met behulp van deze individueel herkenbare vogels kan een mogelijke gedragsverandering na plaatsing van een raster worden vastgesteld. Vanaf het voorjaar van 2008 zullende grauwe ganzenfamilies in de Deelen opnieuw worden gevolgd. Het wordt nodig geacht om drie jaar lang de overleving van de jongen in het gebied te volgen. Hierbij zit één jaar nulsituatie (2007) en twee jaar (2008 en 2009) vanaf de plaatsing van het raster. Hiervoor zijn twee jaar gepland omdat het mogelijk kan zijn dat de vogels uit het eerste jaar dat het raster geplaatst is leren en het volgende jaar hierop inspringen door een ander gedrag te vertonen. Broeden op een onverwachte plek, andere looproute afleggen met de jongen etc. kunnen dan mogelijke reacties zijn. Het onderzoek zal door SOVON met medewerking van studenten worden uitgevoerd.
Provincie:
Tag(s):