Na de val van de enclave Srebrenica op 11 juli 1995 zijn vele duizenden Moslims, voornamelijk 'mannen' van weerbare leeftijd”, door de Bosnische Serviërs vermoord. De nabestaanden van een aantal slachtoffers verwijten drie militairen van Dutchbat strafbare betrokkenheid bij de dood van hun familieleden. Zij stellen dat hun familieleden ten onrechte gedwongen zijn om de compound van Dutchbat in Potočari te verlaten; daardoor zijn de Dutchbatters medeplichtig aan de later gepleegde moord op hun familieleden.
Door de beslissing van het hof is duidelijk geworden dat de oud-Dutchbatters 'geen strafrechtelijk verwijt valt te maken bij de val van de enclave en de dramatische gevolgen die dat had', zo laat advocaat Knoops aan de NOS weten.
Op 15 juli 1995 werden twee van de slachtoffers, een tolk en een een elektriciën, door de leiding van Dutchbat van de compound gezet. Vanwege het feit dat dat al een aantal dagen na de val van de enclave was, hadden Karremans, Franken en Oosterveen moeten weten dat er toen al op grote schaal werd gemoord door de Bosnische Serviërs, aldus de nabestaanden.
De nabestaanden van de twee deden al in 2010 aangifte. In 2013 besloot het Openbaar Ministerie (OM) af te zien van vervolging. Volgens het OM vielen de gruwelen in Srebrenica de drie Nederlandse Dutchbatters niet aan te rekenen. Maar dat besluit werd door de nabestaanden niet geaccepteerd. De nabestaanden stapten naar het Hof. Ze vonden dat het OM te weinig onderzoek had gedaan.