maandag, 16. februari 2009 - 10:15

Een einde aan angst

Den Haag

Een team van onderzoekers onder leiding van Vici-winnaar Merel Kindt is er in geslaagd om angst te verminderen. Door de toediening van de bètablokker propranolol hebben zij bij menselijke proefpersonen angstherinneringen weten te verzwakken.

Opvallend is dat de angstrespons na verloop van tijd niet terugkeert. Toptijdschrift Nature Neuroscience publiceerde de bevindingen op 15 februari.

Hoewel men er tot voor kort vanuit ging dat het angstgeheugen onuitwisbaar is, tonen de onderzoekers met hun onderzoek aan dat ingrijpen in het menselijke emotionele geheugen wel degelijk mogelijk is.

Wijzigingen opslaan

Voordat herinneringen aan angst worden opgeslagen in het langetermijngeheugen, is er tijdelijk een labiele fase. Op dat moment vindt er een proteïnesynthese plaats die de herinneringen als het ware vastlegt. Het traditionele idee was dat de herinnering na deze fase vastligt, en dus onveranderbaar is. Maar deze proteïnesynthese treedt ook op wanneer herinneringen worden opgehaald uit het geheugen en op dat moment is er dus weer een labiele fase. De onderzoekers zijn er in geslaagd om juist in deze fase succesvol in te grijpen.

Tijdens experimenten toonden de onderzoekers afbeeldingen van twee verschillende spinnen aan hun proefpersonen. De ene spin ging gepaard met een pijnprikkel, de andere niet. Uiteindelijk vertoonden de proefpersonen een schrikreactie (angst) bij het zien van de eerste spin, zonder dat de pijnprikkel werd toegediend. De angst voor deze spin was dus aangeleerd.

Een dag later werd het angstgeheugen weer geactiveerd, waardoor de proteïnesynthese opnieuw optreedt. Vlak voor de reactivatie kregen de proefpersonen de bètablokker propranolol toegediend. Op dag drie bleek dat de proefpersonen die propranolol hadden gekregen geen angstrespons meer toonden bij het zien van de spin, in tegenstelling tot de controlegroep die een placebo had gekregen. De groep die wel propranolol had gekregen, maar waarbij het geheugen niet opnieuw was geactiveerd, vertoonde ook nog steeds een sterke schrikreactie. De angstrespons werd gemeten met twee elektroden onder het oog die de oogknipperreflex meten. Zo meet men een respons die direct wordt geïnitieerd door de amygdala, het emotionele centrum van het brein.

Zoeken in verwijderde items

De cognitieve gedragstherapie is momenteel de dominante en meest effectieve methode om angststoornissen te behandelen. Hierbij wordt de patiënt blootgesteld aan datgene wat hij vreest, zonder dat de gevreesde consequentie optreedt. Deze methoden boeken vaak slechts kortstondig resultaat. Na verloop van tijd keren de angsten veelal terug.

Opvallend is dat de angstherinneringen na de behandeling met propranolol en geheugenreactivatie, niet meer op te roepen zijn met een veelgebruikte techniek waarbij de losse pijnprikkels opnieuw worden toegediend. Dit wijst erop dat de angstherinnering ofwel volledig gewist is, of niet meer terug te vinden is in het geheugen. Belangrijk is dat de proefpersonen zich nog wel het verband tussen de spin in de pijnprikkel herinneren, maar dat deze herinnering geen emotionele reactie meer oproept. In vervolgonderzoek zullen Kindt en haar collega’s verder onderzoeken wat de effecten van de toediening van propranolol zijn op de langere termijn.

Behandelen van angststoornissen

De onderzoekers verwachten dat de resultaten van deze studie kunnen bijdragen aan een nieuwe procedure van behandeling van patiënten met angststoornissen. De methode grijpt op een volledig andere manier in op het geheugen dan conventionele methoden. De traditionele cognitieve gedragstherapieën richten zich veelal op het creëren van nieuwe herinneringen.Deze methode richt zich echter op het verzwakken van het bestaande emotionele geheugen.

Merel Kindt ontving voor haar vernieuwende onderzoek in 2007 een Vici-subsidie van NWO. Het onderzoek werd uitgevoerd door Kindt, Marieke Soeter en Bram Vervliet aan de UvA.
Categorie:
Tag(s):