dinsdag, 23. juli 2013 - 13:15 Update: 03-07-2014 0:54

Nederland mag terreurverdachte Sabir K. niet uitleveren

Foto van wetboek van strafrecht | Archief FBF.nl
Foto: Archief EHF
Den Haag

Het Gerechtshof Den Haag heeft dinsdag in hoger beroep bepaald dat de verdachte Sabir K. niet aan de VS mag worden uitgeleverd.

Sabir K. wordt verdacht van terroristische handelingen op Afghaans grondgebied. Het hof is van oordeel dat de Nederlandse Staat onvoldoende heeft gedaan om zich ervan te verzekeren dat de VS niet betrokken zijn geweest bij de foltering van Sabir K. in Pakistan.

Sabir K., die zowel de Nederlandse als de Pakistaanse nationaliteit bezit, wordt door de autoriteiten van de VS verdacht van terroristische activiteiten gericht tegen Amerikaanse troepen in Afghanistan. K. is door de Pakistaanse autoriteiten opgepakt en tijdens zijn detentie aldaar door de Pakistaanse geheime dienst ISI gefolterd.

Pakistan heeft hem vervolgens op transport naar Nederland gezet. De VS hebben Nederland verzocht om zijn uitlevering en de Minister van Veiligheid en Justitie heeft de uitlevering toegestaan, op voorwaarde dat K. tijdens zijn verblijf in de Amerikaanse penitentiaire inrichting de benodigde medische behandeling zal ontvangen voor zijn posttraumatische stress stoornis (PTSS).

K. heeft een kort geding aangespannen tegen de Staat om zijn uitlevering alsnog tegen te houden. Hij voert daarvoor twee argumenten aan. Het eerste argument is dat de VS betrokken zijn geweest bij de martelingen die hij van de kant van de Pakistaanse geheime dienst heeft ondergaan. In de tweede plaats voert K. aan dat hij in de VS niet de juiste behandeling voor zijn PTSS zal kunnen ontvangen.

Het hof had in zijn uitspraak van 23 mei 2013 reeds beslist dat het tweede argument niet opgaat. Er zijn geen aanwijzingen dat K. in de VS niet de juiste behandeling zal krijgen voor zijn PTTS.

Met betrekking tot het eerste argument had het hof op 23 mei 2013 beslist dat de Staat een nader onderzoek moest instellen naar de vraag of de VS betrokken zijn geweest bij de foltering van K. in Pakistan. Het hof was namelijk van oordeel dat er enkele specifieke omstandigheden zijn die vraagtekens oproepen omtrent de rol die de VS mogelijk hebben gespeeld rond de aanhouding van K. in Pakistan.

Zo hebben de VS drie dagen na de aanhouding van K. in Pakistan een arrestatiebevel jegens hem  uitgevaardigd. Het hof constateerde ook dat uit de rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch valt af te leiden dat personen die van terroristische activiteiten worden verdacht in Pakistan vrijwel zonder uitzondering worden gefolterd.

Indien de VS aan de Pakistaanse autoriteiten hebben gevraagd om K. aan te houden, wetende dat dit tot gevolg zou hebben dat K. door de Pakistaanse geheime dienst zou worden gemarteld, zou dit volgens het hof aan de uitlevering van K. aan de VS in de weg staan. Daarom had het hof de Staat in de gelegenheid gesteld aan de Amerikaanse autoriteiten te vragen, of zij aan Pakistan hebben verzocht om K. aan te houden.

Op 1 juli 2013 vond de vervolgzitting bij het Haagse gerechtshof plaats, waarin de Staat verslag kon uitbrengen van de resultaten van het door het hof noodzakelijk geachte onderzoek. De Staat heeft te kennen gegeven geen nader onderzoek te hebben ingesteld, omdat hij het niet eens is met de beslissing van het hof dat een dergelijk onderzoek nodig is.

Het hof heeft evenwel geen aanleiding gezien op zijn eerdere uitspraak terug te komen. Nu de Staat niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht betekent dit dat, gegeven de onzekerheid die is blijven bestaan ten aanzien van de betrokkenheid van de VS bij de foltering van K., de Staat onrechtmatig zou handelen door K. uit te leveren aan de VS. Het hof heeft de Staat dan ook verboden K. uit te leveren.