donderdag, 6. juni 2013 - 9:22 Update: 03-07-2014 0:56

Ruggenprik en MRI niet nodig bij vroegdiagnostiek dementie

Foto van MRI-scanner | Archief EHF
Foto: Archief EHF
Amsterdam

De voorspelling of iemand met lichte geheugenstoornissen Alzheimer krijgt, verbetert niet als er naast een eenvoudige geheugentest ook onderzoek in de MRI plaatsvindt of als hersenvocht wordt geanalyseerd.

Dit concluderen onderzoekers van AMC in een artikel in BMJ Open, het vrij toegankelijke deel van de website van de British Medical Journal. 

In veel gevallen worden bij patiënten met geheugenklachten allerlei testen gedaan om te beoordelen of er sprake is van een voorstadium van dementie. Behalve de voor de hand liggende geheugentesten gebruiken specialisten vaak een MRI om de omvang van bepaalde delen in de hersenen te bepalen en een ruggenprik om het hersenvocht te analyseren op de aanwezigheid van aan dementie gerelateerde eiwitten.

Alle drie gebruikte methoden kunnen waardevolle informatie leveren, maar voorspellen het ziekteverloop niet erg nauwkeurig. In ongeveer twee van de drie gevallen voorspelden ze bij 181 patiënten met lichte geheugenproblemen correct of zich in de jaren erna Alzheimer ging ontwikkelen. 

'Geen beter resultaat'
Uit de analyse van de AMC-onderzoekers blijkt dat de combinatie van de drie methodes geen beter resultaat oplevert. ‘Het is daarom in de dagelijkse praktijk vaak niet nodig om extra onderzoek te doen dat weinig bijdraagt aan de diagnostiek van dementie’, zegt dr. Edo Richard, neuroloog in het AMC. ‘De meest simpele methode, een eenvoudige geheugentest die slechts een minuut of twintig duurt, is net zo nauwkeurig, veel goedkoper en belast de patiënt minimaal.’


Het AMC deed het onderzoek aan de hand van een Amerikaanse database van 181 patiënten met lichte geheugenproblemen. Na een gemiddelde periode van 39 maanden werd gekeken wie Alzheimer had gekregen. Dat was bij 81 personen het geval, bij 100 was het geheugen stabiel gebleven. Bij deze patiënten zijn alle drie methoden gebruikt. Uit analyse van de gegevens blijkt dat ná het doen van een geheugentest, extra diagnostiek zoals een MRI of onderzoek van het hersenvocht, de zekerheid op het stellen van de juiste diagnose niet vergroot.’ 

Voor wetenschappelijk onderzoek kan het nuttig zijn een MRI te maken of het hersenvocht te onderzoeken, maar het doen van een geheugentest alleen geeft bij de meeste patiënten met geheugenklachten in de dagelijkse praktijk de meeste informatie. ‘De MRI en het hersenvocht leveren geen eenduidige extra informatie, tenzij de onderzoeken worden gedaan omdat er aan een andere ziekte wordt gedacht’, zegt Richard.

De AMC-onderzoekers concluderen dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke patiënt dergelijke extra onderzoeken moet krijgen en bij wie deze onderzoeken geen meerwaarde hebben. Dit bespaart veel patiënten onnodig aanvullend onderzoek en de daarmee gepaard gaande belasting en beperkt de kosten van dementiediagnostiek in belangrijke mate.