woensdag, 16. oktober 2013 - 9:11 Update: 03-07-2014 0:50

Streep door opvattingen over oorzaken intelligentieverschillen

foto van hersens | fbf
Foto: fbf
Amsterdam

Het heersende idee dat intelligentie grotendeels genetisch is vastgelegd en maar moeilijk te veranderen is, ligt onderuit. Onderzoeksmethodologen van de Vrije Universiteit, de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam verklaren de hoge erfelijkheid van intelligentie als het resultaat van een dynamische samenwerking tussen genetische en omgevingsinvloeden tijdens de ontwikkeling.

Uit dit samenspel ontstaan verschillen in kennis en vaardigheden en zo ontstaan verschillen in intelligentie. De rol van educatie, cultuur en maatschappij is hierbij cruciaal: zij zorgen dat genetische verschillen naar voren kunnen komen. Oftewel: hoe groter de invloed van deze omgevingsinvloeden, hoe groter de invloed van de genen.

Resultaten haaks op gangbare ideeën

Kees-Jan Kan, Jelte Wicherts, Conor Dolan en Han van der Maas vroegen zich af wat er nu eigenlijk waar is van de voorspellingen die intelligentietheorieën doen. Zij vergeleken de voorspellingen van de gangbare theorieën met relevante gegevens die in de afgelopen decennia zijn gepubliceerd in verschillende wetenschappelijke vakbladen en die gebaseerd zijn op intelligentietestscores van duizenden mensen wereldwijd.

De wetenschappers laten zien dat de gegevens op veel punten haaks staan op de voorspellingen. Verder bleek – zeer verassend – dat hoe groter de invloed van genen is bij het beantwoorden van de vragen van een intelligentietest, hoe groter óók de rol van educatie en cultuur hierbij is. De erfelijkheidsschattingen voor duidelijk aangeleerde en cultureel afhankelijke vaardigheden, zoals woordenschat en algemene kennis, zijn de hoogste van alle vaardigheden gemeten in een verzameling van intelligentietests, dus hoger dan die voor minder cultureel afhankelijke capaciteiten zoals geheugen, ruimtelijk inzicht, en redenering. Dit patroon volgde niet uit de theorieën waarin intelligentie wordt opgevat als een biologische eigenschap.

Het oude idee:

nature versus nurture Wetenschappers weten dat zowel genetische verschillen (nature) als verschillen in omgeving (nurture) ertoe doen, maar de rol van de genen wordt belangrijker geacht. Dit idee is grotendeels gebaseerd op de bevinding dat in de volwassenheid verschillen in intelligentie voor maar liefst 80% erfelijk zijn en de gedachte dat er daarom slechts 20% overblijft voor omgevingsfactoren. Onder meer vanwege deze hoge erfelijkheidsschatting wordt intelligentie in de gangbare intelligentietheorieën opgevat als een biologische eigenschap die in grote mate vastgelegd is door de genen en die maar moeilijk te beïnvloeden is door de omgeving. Overigens is onbekend wat deze biologische eigenschap dan zou moeten zijn.

’Gegevens smeken om andere interpretatie’

“De huidige intelligentietheorieën schieten duidelijk tekort”, stelt Kees-Jan Kan, biologisch psycholoog bij de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek van de VU. “Van de redenering dat intelligentie vanwege de hoge erfelijkheid maar moeilijk te veranderen is door de omgeving, moeten we af. Op deze redeneerfout is al eerder gewezen, maar ons onderzoek laat zien dat onderzoeksgegevens ook echt smeken om een andere interpretatie van intelligentie. Verschillen in woordenschat zijn het hoogst erfelijk, maar dat betekent ook niet dat woordenschat relatief moeilijk te beïnvloeden is door de omgeving. Je hoeft maar blootgesteld te zijn geweest aan een andere taal of cultuur en je woordenschat ziet er radicaal anders uit.”

Erfelijkheidsschattingen zijn tot nu toe gebaseerd op een model waarbij genetische invloeden en omgevingsinvloeden niets met elkaar te maken hebben. Daar ligt een probleem, want die invloeden hangen wel degelijk samen. De onderzoekers concluderen dat het hand in hand gaan van erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden tijdens de ontwikkeling meer aandacht verdient in intelligentieonderzoek. Hun artikel verschijnt in de komende editie van Psychological Science.