Bij gerechtelijk beslag op lonen en uitkeringen wordt een beslagvrije voet gehanteerd om het bestaansminimum van de schuldenaar te waarborgen. Schuldeisers die beslag op loon of op een uitkering leggen, kunnen slechts aanspraak maken op afdracht van het loon of de uitkering voor zover dat boven de beslagvrije voet uitkomt. De beslagvrije voet is in de meeste gevallen een bedrag dat gelijk is aan 90% van de bijstandsnorm. Dit bedrag is in de wet vastgelegd als noodzakelijk voor het dagelijks levensonderhoud. Schuldeisers kunnen daarom geen aanspraak maken op afdracht ervan.
De beslagvrije voet moet per maand worden berekend. Het vakantiegeld wordt meestal eenmaal per jaar betaald. In de maand van die betaling is het totale inkomen daarom meestal hoger dan de beslagvrije voet. Door een afdracht aan de beslaglegger in die maand kan echter het inkomen van de schuldenaar, als hij in de voorafgaande maanden een inkomen heeft gehad dat lager was dan de beslagvrije voet, over een langere periode bezien onder het bestaansminimum blijven, dat de beslagvrije voet beoogt te waarborgen. Daarom wordt soms geoordeeld dat het vakantiegeld niet (of niet volledig) voor beslag in aanmerking komt.