Ook in vergelijking met andere vormen van transport zijn de ongevalscijfers in de kleine luchtvaart hoog: zo vielen in het wegverkeer per 1000 (bestel)auto’s jaarlijks 0,05 doden en per 1000 motoren 0,12 doden. In de kleine luchtvaart gaat het om 1,2 doden per 1000 luchtvaartuigen.
Belangrijkste redenen: de tekortschietende vliegvaardigheid en risicoperceptie van de piloten. In mindere mate gaat het om bijvoorbeeld technische mankementen of weersomstandigheden.
De voorvallen waarbij de meeste doden en gewonden vallen, zijn de ongevallen waarbij het luchtvaartuig overtrokken raakt en neerstort, gevolgd door de ongevallen waarbij de piloot gedesoriënteerd raakt door mist of bewolking en het toestel tegen de grond vliegt, en de botsingen in de lucht. Voorvallen die vaak voorkomen maar meestal niet ernstig aflopen, zijn de nood- of voorzorgslandingen na een motorstoring en de voorvallen waarbij de piloot de controle over het toestel verliest tijdens de landing.