Vooral bij de zelfstandigen met personeel (zmp’ers) had het inkomen te lijden onder de economische crisis. Dit daalde tussen 2008 en 2013, daarna nam het weer toe. Desalniettemin was het jaarlijkse, doorsnee inkomen van de zmp’ers gedurende de hele periode aanzienlijk hoger dan dat van werknemers en van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Het persoonlijk inkomen bestaat uit alle inkomensbestanddelen, zoals inkomen uit arbeid, onderneming of uitkering die eenduidig aan individuen kunnen worden toegeschreven. Het doorsnee of mediane inkomen is het middelste inkomen als alle inkomens van laag naar hoog zijn gesorteerd. De helft van de inkomens is dus kleiner, de andere helft groter.
Of er sprake is van een werknemer, zzp’er of zmp’er wordt bepaald aan de hand van de voornaamste inkomensbron. Dit betekent dat bijvoorbeeld een werknemer ook inkomsten kan hebben uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering of als zzp’er. Deze inkomsten zijn meegerekend met het persoonlijk inkomen. Voor veruit de meeste werkenden, 84 procent, is loon als werknemer de voornaamste inkomensbron. Zo’n 12 procent heeft hoofdzakelijk inkomsten als zzp’er en 4 procent als zmp’er.
Inkomen piekt bij doorwerkende AOW-gerechtigden en veertigers
Het doorsnee persoonlijk inkomen van werkenden kent naar leeftijd een specifiek verloop. De piek ligt bij diegenen die net de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zij ontvangen naast inkomen uit werk ook AOW en pensioen. Het is echter maar een kleine groep die blijft doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Bij zelfstandigen gebeurt dat vaker dan bij werknemers.
Als de pensioenpiek buiten beschouwing blijft, geldt dat werkenden rond hun veertigste levensjaar veelal hun maximale inkomen hebben bereikt. Voor werknemers blijft dit inkomen daarna nagenoeg gelijk tot de AOW-gerechtigde leeftijd, terwijl dit bij zelfstandigen enkele jaren op hetzelfde niveau blijft om vervolgens weer af te nemen. Bij zzp’ers is deze daling aanzienlijk sterker dan bij zmp’ers.