Binnen vijf jaar na de scheiding woonde 35 procent van de vrouwen en 40 procent van de mannen samen met een nieuwe partner. Hoe jonger mensen waren bij de scheiding, hoe vaker zij opnieuw gingen samenwonen. De rol van leeftijd was sterker bij vrouwen dan bij mannen. Van degenen die 25 tot 30 jaar waren ten tijde van de scheiding woonde 60 procent binnen vijf jaar opnieuw samen, mannen nauwelijks vaker dan vrouwen. De 60- tot 65-jarige mannen woonden met 21 procent drie keer zo vaak met een nieuwe partner als vrouwen.
Minder samenwonen door ouders met inwonende, jonge kinderen
De kans dat mannen of vrouwen die bij de scheiding jonge kinderen hadden weer gingen samenwonen was 40 procent lager dan bij mensen zonder kinderen. Bij die kans is rekening gehouden met de leeftijd van de ouders en andere achtergrondkenmerken. Als de kinderen ouder waren, gingen moeders en vooral vaders al weer wat vaker opnieuw samenwonen. Vaders van wie het jongste kind minimaal 12 jaar was, gingen net zo vaak opnieuw samenwonen als mannen zonder kinderen. Moeders met oudere kinderen gingen wel minder vaak samenwonen dan vrouwen zonder kinderen.
Dat verschil tussen moeders en vaders komt gedeeltelijk doordat de kinderen na de scheiding vaker bij de moeder wonen. Ouders bij wie na de scheiding een of meer kinderen stonden ingeschreven, gingen minder vaak opnieuw samenwonen dan ouders bij wie geen kinderen woonden. Vaders met inwonende kinderen gingen wel vaker opnieuw samenwonen dan moeders met inwonende kinderen.