Het CBb deelt in dit soort zaken de bewijslevering in drie stappen op
1) bewijs (een lab-uitslag) door de minister van LNV,
2) ontkrachten bewijswaarde lab-uitslag door de veehouders en
3) tegenbewijs door de minister van LNV.
De minister mag in principe afgaan op de lab-uitslag vanuit de veronderstelling dat een geaccrediteerd laboratorium de analyse van monsters volgens de standaarden heeft gedaan. Die veronderstelling kunnen de veehouders weerleggen door aan te tonen dat van een standaard is afgeweken (stap 2a) én dat deze afwijking(en) de oorzaak kan(kunnen) zijn van een fout analyseresultaat (stap 2b). De veehouders dragen de bewijslast voor de stappen 2a en 2b.
De veehouders hebben van het CBb gelijk gekregen dat het laboratorium niet steeds de voorgeschreven standaarden volgde (stap 2a). Voor de beoordeling van de bewijsstappen 2 en 3 benoemde het CBb drie deskundigen. Deze concluderen dat het afwijken van de standaarden de eindconclusie van het laboratorium niet aantast. Die conclusie van de deskundigen heeft het CBb gevolgd. De veehouders hebben dus bewijs 2b niet geleverd. Omdat veehouders het bewijsrisico dragen, verliezen zij de procedure inhoudelijk. De minister mag zich op de analyse-uitslag van het laboratorium blijven beroepen. Aan stap 3 komt het CBb niet toe.
Conclusie
Dit houdt in dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat de vaststelling van het laboratorium juist was. De betrokken dieren zijn terecht als verdacht van MKZ aangemerkt. Het CBb acht verder het ruimen van de dieren niet disproportioneel.
De beroepen van de veehouders zijn ongegrond.
Redelijke termijn
Het CBb bood de veehouders ruimschoots gelegenheid om hun kritiek op de laboratoriumtesten hard te maken. De procedures hadden echter sneller moeten verlopen. Voor de lange duur van de procedure krijgen de veehouders een vergoeding voor de geleden emotionele schade.