dinsdag, 6. maart 2018 - 16:52

‘Betere bescherming voor psychisch gestoorde verdachten’

‘Betere bescherming voor psychisch gestoorde verdachten’
Foto: Archieffoto ter illustratie FBF
Rotterdam

Psychisch gestoorde verdachten moeten tijdens het strafproces beter beschermd worden. Daarvoor pleit jurist Eline Gremmen in haar proefschrift, dat ze donderdag 15 maart 2018 verdedigt aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zo zouden alle verdachten voor het eerste verhoor gescreend moeten worden op hun geestelijke gesteldheid.

Op welke momenten en op welke wijze kan er in het Nederlandse strafproces tegemoet gekomen worden aan de kwetsbaarheid van de psychisch gestoorde verdachte? Die vraag stond centraal in het proefschrift van Eline Gremmen, ‘De kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces’. Ze onderzocht of de Nederlandse regelgeving (en de praktische uitvoering daarvan) consistent en adequaat is, kijkend naar de Europese standaarden. Hiervoor ging ze 257 zaken met psychisch gestoorde verdachten na die speelden bij het arrondissementsparket Rotterdam. De afgelopen periode waren diverse psychisch gestoorde verdachten in het nieuws, zoals Michael P. (de verdachte van de moord op Anne Faber), de schizofrene Bart van U. (moordenaar van zijn zus en oud-minister Els Borst), de Journaal-overvaller, de ‘Waxinelichthoudergooier’ en de ‘Damschreeuwer’.

Instrumenten

Volgens Gremmen kan op verschillende momenten in het strafproces tegemoet worden gekomen aan de kwetsbaarheid van een verdachte die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daar zijn ook voldoende instrumenten voor, zo stelt de promovenda. Alleen: ze worden niet gebruikt.

Zo biedt de wet het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om verdachten die overduidelijk psychisch gestoord zijn buiten de strafrechter meteen gedwongen te laten opnemen (via de Wet Bopz). Maar in de praktijk koos het OM in de 257 onderzochte zaken altijd voor een strafzitting. Zelfs in zaken waar de verdachte al bekend is bij een (zorg)instelling of daar verblijft, wordt er gekozen voor vervolging middels het strafrecht en niet voor ‘afdoening’ via die wet.

Uit het empirisch onderzoek van Gremmen komt verder naar voren dat de officier van justitie in de afweging tussen strafrechtelijke vervolging of afdoening via de Wet Bopz vooral let op de ernst en zwaarte van het delict. De zorgbehoefte van de verdachte is dus niet de belangrijkste factor.

Bij de eerdergenoemde bekende zaken als de ‘Damschreeuwer’ stelt Gremmen dat het erop lijkt dat het strafrecht hier als een vorm van sociale controle wordt gebruikt om zo de angst en verwarring na een incident te verminderen.

De vraag is ook: begrijpen die psychisch gestoorde verdachten het strafproces wel? Op basis van haar onderzoek en de jurisprudentie zou je volgens Gremmen kunnen concluderen dat “het niet is voor te stellen dat bijna alle verdachten die lijden aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de tegen hen ingestelde vervolging voldoende begrijpen en actief kunnen participeren in het strafproces.” Er zijn echter zelden verdachten die zó slecht ontwikkeld of geestelijke gestoord zijn dat ze het strafproces helemaal niet kunnen begrijpen.

Alertheid

Gremmen vindt dat er gedurende het strafproces meer alertheid moet zijn op de kwetsbare positie van psychisch gestoorde verdachten. In de verschillende fases van die procedure moet de mate van kwetsbaarheid van de verdachte telkens opnieuw bekeken en heroverwogen worden.

Het begint al bij een adequate herkenning en erkenning dat een verdachte lijdt aan een psychische stoornis. Alle verdachten zouden voor het eerste verhoor moeten worden gescreend op hun geestelijke gesteldheid, aldus Gremmen. Bij twijfel moet er een vertrouwenspersoon bij het verhoor aanwezig zijn, naast de raadsman. Gremmen stelt verder dat dergelijke verhoren altijd opgenomen moeten worden. Kwetsbare verdachten staan namelijk meer open voor suggestie of beïnvloeding, wat de kans op valse verklaringen of bekentenissen verhoogt.

Gremmen sluit haar proefschrift af met één nieuw artikel voor het Wetboek van Strafvordering rond de vervolging en de berechting van procesonbekwame verdachten, als vervanging van de huidige artikelen die, zoals uit het empirisch onderzoek blijkt, nu nauwelijks gebruikt worden. Op deze manier wil ze de verdachte die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft een eerlijk proces garanderen en benadrukken dat er gedurende het strafproces zorgvuldig omgegaan moet worden met de kwetsbaarheid van de verdachte.