Tijdens de coronagolven in 2020 werd een deel van de reguliere (niet-COVID-19) zorg uitgesteld. Mede daardoor waren er minder ziekenhuisopnamen onder alle leeftijdsgroepen. De daling was relatief gezien het kleinst bij 0-jarigen (-6 procent) en het sterkst in de groep van 1 tot 20 jaar (-22 procent). In de oudere leeftijdsgroepen bedroegen de dalingen 11 tot 13 procent.
Daling bij vrijwel alle diagnosegroepen
De daling van het aantal ziekenhuisopnamen geldt voor vrijwel alle diagnosegroepen, maar er zijn grote verschillen in de mate van daling. In het algemeen waren er sterke dalingen bij diagnosen waar vaak opnamen voorkomen voor minder urgente planbare ingrepen, en meestal minder sterke dalingen bij ernstige en acute aandoeningen.
Opnamen met hoofddiagnose nieuwvormingen, waaronder kwaadaardige nieuwvormingen (kankers), komen het meeste voor: 544 duizend ziekenhuisopnamen in 2020. Dit aantal opnamen was 5 procent (31 duizend) lager dan in 2019, een kleinere afname dan gemiddeld over alle opnamen. Bij de kwaadaardige nieuwvormingen zijn de dagopnamen vrijwel niet gedaald; er waren wel 10 procent minder klinische opnamen (met minimaal 1 overnachting).
Bij ziekten van de spijsverteringsorganen, met 347 duizend opnamen de tweede grootste groep, was de daling 12 procent. Dit is in lijn met de ontwikkeling van het totaal aantal opnamen. Binnen deze diagnosegroep waren de opnamen voor ziekte van Crohn en colitis ulcerosa minder sterk gedaald (-4 procent) en de opnamen voor blindedarmontsteking waren gestegen (+3 procent).
Bij de hart- en vaatziekten was het aantal opnamen in 2020 8 procent lager dan in 2019. Bij de acute hart- en vaatziekten was de afname meestal kleiner. Zo waren er voor hartinfarcten 4 procent minder ziekenhuisopnamen dan in 2019, voor beroerten 1 procent. Ten opzichte van het gemiddelde aantal opnamen van 2017-2019 was de daling nog minder: -2 procent voor hartinfarcten en geen daling voor beroerten.
Infectieziekten en planbare zorg sterker gedaald
Van de diagnosehoofdgroepen waren de sterkste afnamen bij ziekten van de ademhalingsorganen, exclusief COVID-19, en bij oorziekten (beide 34 procent). Bij de ademhalingsorganen waren er minder opnamen voor alle onderliggende diagnosen, waaronder luchtweginfecties zoals longontsteking, maar ook voor chronische longaandoeningen en voor minder ernstige aandoeningen als aan neus- en keelamandelen.
Ook bij de overige infectieziekten daalde het aantal opnamen sterk (-28 procent). Bij de oogziekten waren er ook duidelijk minder opnamen (-26 procent). Er waren in deze groep bijvoorbeeld veel minder dagopnamen voor staar (-32 procent). Een relatief sterke afname van het aantal opnamen was ook te zien bij huidziekten (-25 procent) en bij ziekten van het botspierstelsel (-22 procent), waaronder een kwart minder opnamen voor heup- en knieartrose.