De verdachte deed aangifte van poging zware mishandeling. Hij verklaarde dat het er op leek dat de beveiliger weg zou rijden maar dat deze het stuur in een felle beweging omdraaide en dat hij toen in de richting van een groep reed waar verdachte deel van uitmaakte. De verdachte zou op dat moment met zijn rug of zijkant naar de auto toe hebben gestaan. De beveiliger reed stapvoets, maar zou ineens veel gas hebben gegeven. Mensen uit de groep sprongen weg maar verdachte bleef staan, omdat zijn lichamelijke reactie door een eerder ongeval langzamer zou zijn geworden.
Uit beelden van het incident blijkt echter volgens de advocaat-generaal dat verdachte niet met zijn rug of zijkant naar de auto stond, maar dat de verdachte met de langzaam rijdende auto meeliep. ”De beveiliger wilde kennelijk om de groep heen het terrein oprijden en de verdachte liep naar de andere kant van de weg om dat te verhinderen. Verdachte zocht zelf de auto op door naar de baan van de auto te lopen. Vervolgens raakten de auto en verdachte elkaar. Daarbij maakte de verdachte een hupje, waarna hij op de motorkap van de auto zat.”
“Er is aangifte gedaan van een strafbaar feit en dat feit is niet gepleegd”, zo betoogde de advocaat-generaal. “De belangrijkste vraag is of de verdachte wist dat er geen sprake was van een strafbaar feit. Dat is het geval. In zijn aangifte verklaarde hij dat was geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl hij wist dat dat niet klopte. En dat is strafbaar.”
De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke werkstraf van 120 uur. De verdachte stelde hoger beroep in.