Eerder is aangegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en bijbehorende dossiervorming bij de zendende landen lag en ligt. De aanname was hierbij tevens dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld. De aangetroffen informatie werpt daar echter een ander licht op.
'Ik neem deze informatie zeer serieus. Deze signalen over mogelijke actieve betrokkenheid van Nederlandse overheidsfunctionarissen mogen niet genegeerd worden. Betrokkenen, zoals geadopteerden en belangenorganisaties, hebben er recht op dat dit grondig wordt uitgezocht', aldus minister Dekker.
Nederlandse echtparen zijn in het verleden afgereisd naar Brazilië waar zij een Braziliaanse baby hebben opgenomen in hun gezin. Dit kind hebben zij aldaar aangegeven als ware het hun eigen kind en vervolgens meegenomen naar Nederland. Met de Braziliaanse papieren werden de kinderen dan in Nederland bij de burgerlijke stand aangegeven. Mogelijk waren ook Nederlandse overheidsfunctionarissen betrokken bij deze illegale adopties uit Brazilië.
De toenmalige Rijkspolitie heeft begin jaren 80 onderzoek gedaan naar deze illegale adopties uit Brazilië en de mogelijke strafbaarheid van de betreffende Nederlandse echtparen. In 42 gevallen heeft de Rijkspolitie geconstateerd dat er sprake is geweest van strafbaar handelen. De strafzaken tegen deze betreffende Nederlandse echtparen zijn uiteindelijk geseponeerd. Verder blijkt uit de stukken dat er mogelijk een verzoek is gedaan om de betrokkenheid van de Nederlandse overheidsfunctionarissen buiten het onderzoek van de Rijkspolitie te houden.
De commissie moet met name onderzoeken wat de feitelijke gang van zaken is geweest en wat de rol van de Nederlandse overheid daarbij was. Daarbij is het van belang om te weten of het ging om een actief handelen van overheidsfunctionarissen, dan wel om medeweten van de overheid. En indien er sprake blijkt te zijn van betrokkenheid van de Nederlandse overheid bij misstanden moet er bekeken worden of die betrokkenheid structureel of incidenteel van aard was. In eerste instantie wordt gekeken naar de landen waarvan betrokkenen ons gewezen hebben op signalen van mogelijke misstanden in het verleden. Dat zijn Brazilië, Colombia, Indonesië, Sri Lanka en Bangladesh. Het onderzoek zal beginnen met Brazilië.
Het onderzoek richt zich op de periode van 1967 tot 1998. In 1967 is de eerste Richtlijn voor opneming van buitenlandse pleegkinderen in werking getreden, waarmee het toezicht van de Nederlandse overheid bij opneming van buitenlandse kinderen ter adoptie geregeld werd. In 1998 trad het Haags Adoptieverdrag in werking. Toen werd de Centrale autoriteit (Ca) opgericht, waarbij de overheid de verantwoordelijkheid kreeg om vooraf toestemming te geven voor het plaatsen van een kind in een gezin. Daarmee zijn waarborgen geschapen die mogelijke misstanden als hiervoor bedoeld ondervangen.
De verwachting is dat de commissie in het voorjaar van 2019 van start gaat en dat zij in ieder geval een jaar nodig heeft om het onderzoek uit te voeren.